Een leider is een persoon voor wie groepsleden het recht erkennen om verantwoorde beslissingen te nemen die de belangen van de hele groep raken. Bij autoriteit speelt de leider een centrale rol in de groep en regelt hij de relaties daarin.
Leiderschapstheorieën
Leiderschap is een relatie van invloed en onderwerping in een groep. Dit is altijd een groepsfenomeen, want het is onmogelijk om alleen een leider te zijn. Daarbij moeten andere leden van de groep een leiderschapsrol aanvaarden en zichzelf als volgelingen erkennen.
De belangrijkste functies van een leider zijn het organiseren van gezamenlijke activiteiten, het ontwikkelen van een systeem van normen en waarden, het nemen van verantwoordelijkheid voor groepsactiviteiten en het creëren van een gunstig psychologisch klimaat in de groep.
Het fenomeen leiderschap is gebaseerd op de interactie van een aantal kenmerken. Deze omvatten de psychologische kenmerken van de leider en de leden van de groep, de specifieke kenmerken van de situatie en de aard van de op te lossen taken. Je kunt alleen een leider worden onder bepaalde sociaal-politieke omstandigheden, die een bepaald aantal persoonlijke kwaliteiten vereisen om belangrijke problemen op te lossen.
Er zijn drie hoofdbenaderingen van leiderschapstheorieën. Volgens de 'trait theory' is leiderschap gebaseerd op het bezit van speciale kwaliteiten. Er zijn verschillende standpunten over welke kwaliteiten een leider moet hebben om van de groep te kunnen verschillen. Van alle tekenen van leiders, activiteit, initiatief, bewustzijn van het probleem dat wordt opgelost (ervaring hebben met het oplossen van een probleem), wordt het vermogen om andere leden van de groep te beïnvloeden onderscheiden. Ook moeten leiders zich houden aan de sociale attitudes die in de groep worden aangenomen. Tegelijkertijd moeten die kwaliteiten die de bevolking als norm beschouwt, duidelijk tot uiting komen in hun imago. De lijst met leiderschapskwaliteiten die door de voorstanders van de theorie werd benadrukt, groeide gestaag tot het in 1940 een lijst van 79 kwaliteiten bereikte.
De dominante theorie van eigenschappen werd al snel vervangen door het situationele concept. Het stelt dat leiderschap een product is van de situatie. Voorstanders van de theorie voerden aan dat iemand die in de ene situatie een leider werd, in een andere situatie geen leider kan worden. Leiderkenmerken zijn relatief. Natuurlijk was deze theorie onvolmaakt, omdat het belang van persoonlijke kracht en de activiteit van de leider erin werd uitgesloten.
De derde theorie van leiderschap is de systemische. Volgens haar is leiderschap het proces van het organiseren van interpersoonlijke relaties in een groep, en de leider is het onderwerp van het managen van dit proces.
Leiderschap classificatie
De vormen van leiderschapsmanifestatie zijn behoorlijk divers. Er kan dus onderscheid worden gemaakt tussen instrumenteel en emotioneel leiderschap. Instrumentaal is zakelijk leiderschap. Het wordt geassocieerd met het oplossen van groepsproblemen. "Expressief leiderschap" vindt plaats wanneer de emotionele omgeving gunstig is, maar de leider niet in een leiderschapspositie is. Deze twee soorten leiderschap kunnen worden gepersonaliseerd, maar worden meestal onder verschillende mensen verdeeld.
In de politicologie zijn er ook 4 afbeeldingen van een leider: een vaandeldrager, een minister, een koopman en een brandweerman. De vaandeldrager leidt mensen met hem mee, dankzij een bijzonder ideaal en model van de toekomst. De minister-leider is de woordvoerder van de belangen van zijn kiezers. De leader-merchant weet zijn ideeën op een aantrekkelijke manier aan het publiek te presenteren. Ten slotte is de brandweerleider gefocust op de meest urgente problemen. Meestal worden deze afbeeldingen niet in hun pure vorm gevonden.
Classificatie van leiders op basis van leiderschapsstijl is vrij gebruikelijk. Volgens dit criterium identificeerde de Amerikaanse politicoloog D. Barber 4 leiderschapsstijlen. Dus als een leider gericht was op het algemeen welzijn, werd zijn stijl actief-positief genoemd. Het overwicht van egoïstische persoonlijke motieven vormde een actief-negatieve stijl. De starre afhankelijkheid van activiteit van groeps- en partijvoorkeuren leidt tot een passief-positieve stijl. De minimale uitvoering van hun functies geeft aanleiding tot een passief-negatieve stijl.
Op basis van de verdeling van leiderschapsrollen worden autoritaire en democratische stijlen onderscheiden. De eerste veronderstelt een eenmanscommando, en leiderschap daarin is gebaseerd op kracht. Democratisch leiderschap houdt in dat rekening wordt gehouden met de opvattingen en belangen van de hele groep.