De kwesties van medische ethiek en deontologie zijn tegenwoordig erg belangrijk. Deontologie is een tak van de medische wetenschap over de relatie van medisch personeel met elkaar en met patiënten.
Basismodellen voor communicatie met de patiënt
Er zijn verschillende modellen van communicatie met patiënten: paternalistisch, interpretatief, deliberatief en technologisch. De eerste van hen kan vaderlijk worden genoemd. Dit betekent dat de arts, bij opname van de patiënt, hem grondig onderzoekt en een therapiekuur voorschrijft. De meningen van de medische professional en de patiënt komen misschien niet overeen, maar de arts moet hem overtuigen van de juistheid van zijn beslissing.
Dit model gaat ervan uit dat de arts altijd gelijk heeft. Daarbij treedt hij op als vader of voogd. Dit soort communicatie is niet altijd relevant, aangezien de patiënt vaak hoger opgeleid blijkt te zijn dan de ziekenhuismedewerker.
Het tweede type communicatie is informatief. Met hem communiceert de arts praktisch niet met de patiënt, voert hij diagnostische procedures uit, maar de arts is verplicht om alle informatie over de ziekte en mogelijke behandelingsmethoden te verstrekken. Zo beoordeelt de patiënt zelf de situatie en zijn toestand, kiest hij de juiste behandeling. De arts moet al het mogelijke doen om de patiënt de juiste beslissing te laten nemen, zonder zijn eigen beslissing op te leggen. Het interpretatiemodel is vergelijkbaar.
Het deliberatieve model impliceert een gelijkwaardige communicatie tussen arts en patiënt. De zorgverlener treedt op als vriend en geeft volledige informatie over de ziekte en mogelijke therapiemethoden.
Hoe communiceren met een patiënt?
Communicatie tussen een arts en zieke mensen kan voorwaardelijk worden onderverdeeld in twee soorten: therapeutisch en niet-therapeutisch.
In het eerste geval behandelt de arts zijn patiënt vriendelijk, is beleefd tegen hem, geeft hem volledige informatie, beantwoordt al zijn vragen. De arts is verplicht om de persoon te kalmeren, zijn angst te verminderen. Het is bekend dat familie en vrienden een goede omgeving kunnen creëren. De arts moet handelen alsof hij deel uitmaakt van het gezin van de zieke.
Ook is het van groot belang dat de persoon ervan overtuigd is dat de ziekte te genezen is en dat alles goed komt. Tijdens de behandeling moet de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg voorzichtig zijn.
Communicatie kan zowel verbaal als non-verbaal zijn. In het geval dat mondelinge communicatie onmogelijk is vanwege doofheid of blindheid van de patiënt, communiceert de arts schriftelijk of via kaarten met hem. Ook lichaamscontact (aanraking) is van groot belang.
Niet-therapeutische communicatie houdt niet al het bovenstaande in, maar desalniettemin is het tegenwoordig in de praktijk niet zeldzaam. Dergelijke relaties kunnen de toestand van de patiënt alleen maar verergeren, hem stress en zelfs depressie veroorzaken.